Het
            confucianisme is  geen godsdienst, maar eerder een
             levenshouding en
            een filosofie. Er zijn
             geen kerken of priesters, wel tempels voor
            ceremonies. Voor deze  filosofie legde  Confucius de basis. Zijn
            leerlingen en volgelingen werkten deze later uit. Respect voor
            ouders en ouderen, en hard werken binnen je huidige positie zijn
            belangrijk. Het respecteren van de hiërarchische verhoudingen van
            het gezin, de maatschappij en de overheid maken dat een mens zich er
            bewust van is dat hij deel uitmaakt van een groter geheel. Hoe 
            groter dit
            besef, hoe meer de mens zich
             ziet als een deel van de
            oneindigheid.
            Confucius
            en zijn opvolger  Meng-zi  (Mencius; 371-288 voor Christus) legden de
            nadruk op  humaan bestuur boven gezagshandhaving door
            geweld. Zij
            legden de grondslag van de nog altijd bestaande Chinese traditie dat
            de heersers zich ten aanzien van het volk, dat aan hun zorgen is
            toevertrouwd, moeten gedragen als ’vader en moeder’. Hun
            argument was 
 ’Doe anderen niet aan, wat ge zelf niet wenst te
            ondergaan’.
            Een
            stelregel was dat het vermogen van de mens onbeperkt is en dat men
            promotie moet maken op grond van bekwaamheid en niet op basis van
            afkomst. Alle loopbanen staan dus open voor
             alle
            talenten. Men ging
            ambtenaren benoemen op basis van vergelijkende examens, of
            ’confuciaanse examens’, een Chinese eigenheid die de Chinese
            turbulenties veel eeuwen overleefde. Deze examens duurden negen
            dagen en werden om de drie jaren ingericht.
            Volgens
            Confucius’ theorie  ontleende de heerser zijn
             macht aan ’Het
            Hemels Mandaat’. Hij verloor dit als hij zich schuldig
             maakte aan
            onkoninklijk gedrag. Dan waren een opstand tegen een slechte vorst
            of het omverwerpen van een corrupte dynastie gerechtvaardigd.
            Sleutelwoord
            van het confucianisme is  ’jen’, dat zowel  liefde, goedheid als
            menselijkheid  betekent. Vaste waarden waren  deugden  als piëteit
            (shu), trouw
            (chung), 
 betrouwbaarheid 
 en 
 respect 
 voor de ouders (vooral de
            vader). Wie al deze waarden in zich verenigt mag zich een chün-tzu
            noemen, 
            een perfecte gentleman.
            Morele
            
            beginselen waren, eerder dan
            godsgeboden, middelen om de openbare  
            orde  te bewaren. Confucius legt bijvoorbeeld de nadruk op rituelen
            en ceremoniën, maar die waren alleen bedoeld om de  gewone
            
            beleefdheid in de samenleving te handhaven.