Psychoanalyse
contra Kabbala
Sigmund
Freud,
grondlegger van de psychoanalyse, is diepgaand beďnvloed
door de kabbala, de joodse
mystieke leer.
„Dit is goud!”, riep hij uit.
Precies
honderdvijftig jaar geleden werd hij in Freiberg, Moravia geboren.
Zijn officiële naam luidde Shlomo Sigismund; hij werd besneden,
werd barmitswa, leerde Jiddisch en Hebreeuws. En zijn leven lang
heeft hij zijn Joodse wortels gekoesterd.
Tegenwoordig
staat Sigmund
Freud, vader van de psychoanalyse, vooral bekend om
zijn afkeer
van het verschijnsel religie.
In zijn ogen stond dat gelijk aan de
infantiele
(kinderlijke/achterlijke)
behoefte aan een vaderfiguur.
Religie was niet meer dan een obsessieve
dwangneurose.
Hoe
is het mogelijk dat deze atheďst
zijn Joodse
wortels
toch altijd als belangrijk voor zijn ontwikkeling
heeft gezien?
Freud
was ervan overtuigd dat God niets meer was dan een
projectie van het
menselijke superego.
Hij hoopte dat de psychoanalyse zich tot een
soort ’seculier priesterschap’ zou ontwikkelen.
In dat geval zou
de mens voorgoed bevrijd zijn van elke vorm van
neurose.
Anderhalve
eeuw later lijkt de georganiseerde religie inderdaad een
marginaal
bestaan te leiden. Maar of de psychoanalyse het religieuze vacuüm
van onze tijd kan opvullen is allang geen vraag meer. De
samenleving
lijkt zich steeds meer te
verdiepen
in een of
andere
vorm van
spirituele behoeftebevrediging.
Freuds hoop lijkt dus ijdeler dan ooit.
Als
driejarig jongetje verhuisde Sigmund Freud met zijn ouders naar
Wenen. In zijn autobiografie vertelt hij dat de familie vanwege het
antisemitisme vanuit Litouwen naar Oostenrijk was getrokken. Zijn
overgrootvader en grootvader waren orthodoxe rabbijnen van
chassidische herkomst. Ook Freuds moeder Amalia
kwam uit hetzelfde vrome, orthodoxe milieu.
In
Wenen kwamen zij onder invloed te staan van de Haskala, de
joodse Verlichting,
en de verleidingen van de grote stad. Zo raakte de jonge Freud al
snel geassimileerd. Toch bleef hij zijn Joodse wortels trouw.
De
vraag is hoe ver zijn kennis van de kabbala – de
joodse
mystiek
– reikte. In zijn publicaties repte hij er met geen woord over.
Maar uit zijn bibliotheek blijkt dat Freud in het bezit was van
belangrijke kabbalistische werken (onder meer de Zohar) en dat hij
zich honderd jaar geleden al terdege
bewust
was van het
belang
van
dit
gedachtegoed.
Daarnaast
voerde hij uitvoerige gesprekken over kabbala en chassidisme met
rabbijn Chaim Bloch uit Litouwen. Deze vroeg hem een inleiding te
schrijven bij een Duitse vertaling van het werk van Isaac
Luria
(1534-1572), de
beroemdste
kabbalist aller tijden. Toen Freud dit
manuscript had doorgelezen, raakte hij volkomen
buiten
zichzelf en
riep: „Dit is goud!”
De
Amerikaanse psycholoog en filosoof Sanford Drob heeft beschreven hoe
het luriaanse-kabbalistische begrippenkader zijn weg heeft gevonden
in Freuds psychoanalyse. Voor Freud was de ziel een strijdtoneel,
waar de krachten van het onderbewustzijn via
verdringing en
sublimatie worden gereguleerd. Lustgevoelens moeten zodanig worden
gekanaliseerd dat zij maatschappelijk acceptabel worden.
Ongeremd
libido
is dat niet. Het leidt tot pathologische ziektebeelden.
Normaal
gesproken wordt het libido onderdrukt
door de wetten
en verboden
van onze samenleving.
Dat is de basis van het beschavingsproces.
Maar daar gaat weleens iets fout. Het is de taak van een
psychoanalyticus om neurotische patiënten te helpen bij de
verwerking van hun trauma’s.
Psychoanalyse is dus een soort reddingsoperatie, een verlossingsstrategie.
Zeshonderd
jaar voor Freud wordt in
de Zohar
(1286) al beschreven hoe God, mens, ziel, libido, wereld en
verlossing zich tot
elkaar verhouden in onderlinge verbanden.
Stel
je voor dat elk mens zijn ongebreidelde
fantasieën,
zijn geheimste lusten zonder enige remming zou kunnen botvieren op
zijn medemens. Stel je voor, dat hij zijn seksuele driften
letterlijk en figuurlijk de vrije loop zou laten en elke impuls
onmiddellijk zou bevredigen. De kans is groot dat de hele
maatschappij onmiddellijk
ontregeld
raakt, dat moord en doodslag het
gevolg zijn en dat deze tomeloze seksuele fantasieën de wereld doen
schokken op haar fundamenten totdat diezelfde wereld uiteindelijk
aan haar eigen lustprincipe
ten onder gaat.
Door
sublimering
( driften door de geest beheersen) en transformatie kan er evenwel een
sociaal evenwicht
komen dat maatschappelijk
aanvaardbaar
is.
Het
menselijke lustprincipe
is in wezen hetzelfde als God
of de goddelijke
eros. Het is de
bedoeling van de Schepper dat het menselijke
ik (ani in het
Hebreeuws) uiteindelijk op het Ein (het
Niets) gaat lijken.
Door het sublimeren van het libido kan een mens proberen zijn
principiële ’ik-gerichtheid’ enigszins los te laten en
op te laten gaan in het Niets. Als dat lukt, zijn het ani en
het Ein hetzelfde geworden en is de
reddingsoperatie
geslaagd. De verlossing is nabij.
De
kabbala beschrijft hoe het proces
van Gods samentrekking en verberging en de uiteindelijke verlossing
in
zijn werk gaat.
Ditzelfde
principe kom je ook in andere religies tegen. In het
hindoeďsme moet het
ego
of de
persoonlijke ziel (Atman) opgaan in de
wereldziel, Brahman.
Binnen
het boeddhisme vind je dezelfde processen van verlichting,
uitdoving of verlossing.
In
wezen putten alle religies uit het jodendom, dat zelf uit de
oorspronkelijke kabbalistische wijsheid is ontsproten.
Het
goud dat Freud had gevonden, was dus het goud
van de joodse mystiek.
Maar waar ligt het verschil
tussen psychoanalyse
en kabbala?
Vanuit
een psychologisch perspectief
hebben kabbalistische begrippen
als wil, verberging, verlossing,
goed en kwaad,
een duidelijke morele lading. Ze zijn niet neutraal of
waardevrij, zoals de psychoanalyse pretendeert. De ethisch-religieuze
dimensie staat
voorop. Volgens de kabbala heeft elk mens in dit leven de taak zijn
egoďstische
handelen om te buigen naar meer altruďstische ( onzelfzuchtigheid/menslievend
) handelen.
Alleen
zo zal hij het evenbeeld van God
kunnen worden.
Freuds
psychoanalyse bouwt de
oorspronkelijke morele begrippen om
tot
neutrale, quasi-wetenschappelijke
termen.
Volgens
Freud is het conflict
tussen het ego en het superego alleen maar een conflict
tussen het onderbewustzijn en het bewustzijn. Met
andere woorden: eigenlijk doe je niks fout. Enerzijds heb je te
maken met onbedwingbare,
infantiele lusten
en anderzijds
met de eisen van
de samenleving.
De
psychoanalyticus is gereduceerd tot een welwillende luisteraar die
geen waardeoordelen uitspreekt. De chassidische leermeester
daarentegen berispt zijn leerlingen. Hij corrigeert ze en vertelt ze
waar het op staat. Juist deze ’karakterverbetering’ is een
hoofddoel van de gesprekken tussen een rebbe en zijn leerling.
De
psychoanalyticus is gereduceerd tot een welwillende luisteraar die
geen waardeoordelen uitspreekt. De chassidische leermeester
daarentegen berispt zijn leerlingen. Hij corrigeert ze en vertelt ze
waar het op staat. Juist deze ’karakterverbetering’ is een
hoofddoel van de gesprekken tussen een rebbe en zijn leerling.
In
de praktijk is de freudiaanse psychoanalyse een soort wereldbeschouwing
zonder God. Veel critici verwijten Freud dat de psychoanalyse
faalt
als het gaat om begeleiding van mensen. Het goddelijke
aspect
van hun ziel komt niet aan bod.
Meer
dan eens voelen mensen
zich gekweld door gebrek aan zin
en betekenis
in hun leven.
Maar hoe vaak krijgen zij daadwerkelijk oplossingen
voor deze problemen aangereikt?
Volgens
Drob is het misschien wel de grootste
fout
van de psychoanalyse dat zij überhaupt ontkent
dat de menselijke ziel een goddelijk
aspect bevat.
Juist daardoor heeft zij het wezenlijkste van het mens-zijn
fundamenteel verwaarloosd.
Freuds
aversie tegen de almachtige Vaderfiguur was zo groot dat hij alle
kiemen van het religieuze wilde smoren. Het libido was volgens hem
de allesoverheersende factor binnen het menselijke bestaan. Dat
maakte zijn theorie op zijn minst eendimensionaal.
Tegelijkertijd
heeft het religieuze
hem nooit losgelaten. De laatste vijf jaar van zijn leven
wijdde hij helemaal aan de aard en de oorsprong
van de religie.
Dat was ongetwijfeld een afspiegeling van zijn eigen twijfel.
Misschien was een psychoanalyse zonder God wel niet de
volledig waarheid.
Zo
twijfelde hij ook aan het ’verlossende’ vermogen van zijn
theorie. Misschien, zo zei hij, kan de psychoanalyse in plaats van
werkelijke verlossing, alleen maar een transformatie
tot stand brengen. Letterlijk
hoopte
hij op „een verandering van
neurotische misčre
naar
gewoon
menselijk
ongeluk”.Of
een mens daarvoor jarenlang in analyse moet, lijkt op zijn minst
twijfelachtig.
Wie
weet biedt een zoektocht naar ’het
joodse mystieke goud’
meer dan alleen maar een transformatie
van menselijke misčre.
Misschien
is de kabbala – in tegenstelling
tot de psychoanalyse
– uiteindelijk de
sleutel
tot een beetje gewoon
menselijk
geluk.
Door
Karin Daalderop,
Studeerde
: Filosofie en Hebreeuws.
Adagium:
In het aangezicht
met het Mystieke/Mysterie , past alleen ontzag
en overgave.
|