Het in
Leipzig gevestigde Helmholtz-centrum voor milieuonderzoek liet ons op 19
maart weten dat „de eerste tendensen volgens observaties van 500
vrijwilligers erop duiden dat vlindersoorten die van warmte houden steeds
verder naar het noorden oprukken.” Het onderzoekscentrum laat deze
monitoring sinds twee jaar uitvoeren. Twee jaar! Dat dat volstrekt onvoldoende
is om trends in de vlinderwereld vast
te stellen speelt geen enkele rol. Je moet je bestaan immers op tijd en
volgens de verwachtingspatronen kunnen rechtvaardigen, wil je publieke
middelen ontvangen.
Vlinders kunnen dus binnenkort de ijsberen op de
Noordpool onder de neus kietelen.
Kijk je
evenwel naar de rode lijsten die sinds decennia voorhanden zijn en die
steeds opnieuw worden bijgewerkt, dan ontstaat een geheel ander beeld. Vlinders
die houden van warmte
worden het meest bedreigd, en gaan al
tientallen jaren in aantal achteruit – net als de meeste vogels uit het
zuiden en zuidoosten.
Zulke rode lijsten zijn er voor meer dan 16.000
midden-Europese diersoorten.
Maar die passen net zomin in het straatje als
de weerregistraties van de Hohenpeißenberg bij München.
Vanaf
1780 tot heden laten deze registraties zowel
in de zomer als in de winter heftige temperatuurschommelingen
zien.
In zijn boek ’Klimaänderungen’ (Klimaatveranderingen) merkt de
klimatoloog Christian Schönwiese hierover op:
„Trends zijn bij deze waarnemingen nauwelijks
aan te wijzen.”
Zo bezien
heeft er in Midden-Europa de afgelopen tweehonderd
jaar geen klimaatverandering van betekenis
plaatsgevonden. Maar in de eeuwen daarvoor,
tijdens de zogenaamde Kleine IJstijd, wél.
Regelmatig vroor het Bodenmeer
dicht, net als de Britse Theems en de Hollandse grachten. De Kleine
IJstijd begon in de veertiende eeuw met een hevige
verslechtering van het klimaat. Van Europa tot in het verre China
ging dit gepaard met verwoestende overstromingen
en andere rampen als de verspreiding van de pest. In de zestiende en
zeventiende eeuw werd het extreem koud.
Vanuit het noordoosten kwamen wolven hierheen,
het aantal beren groeide sterk. De
gevallen van hoogwater waren vele malen heftiger
dan de overstromingen die wij uit de
twintigste eeuw kennen. Veel historische hoogwatermarkeringen langs onze
rivieren getuigen hiervan. De grote stormen
van de Middeleeuwen reten het land aan de
Noordzee tussen Nederland en Denemarken
uiteen en schiepen de huidige eilanden.
De goede
tijden van het afgelopen millennium waren zonder
twijfel de warme tijden. Tijdens de zeer
warme Middeleeuwen werden in Keulen de vijgen
rijp en in Beieren gedijde de wijn zo goed dat hij exportproduct
werd.
Pas tijdens de Kleine IJstijd
werden Beieren en Noord-Duitsland ’bierland’.
De
klimaatverandering sloeg tijdens de late Middeleeuwen
zo plotseling toe dat de mensen het niet
begrepen en dachten dat hier sprake was van een straf van God. De bijna
verdwenen Alpengletsjers groeiden weer
aan en bereikten aan het begin van de negentiende eeuw hun maximale
omvang. Sindsdien krimpen ze.
Maar het smeltwater
van de gletsjers draagt slechts een procent of
vier bij aan de waterstroom van de belangrijkste rivieren die in de
Alpen ontspringen: de Rijn, de Rhône en de Inn. Die laten jaarlijks een
afwijking van 12 tot 15 procent in de
waterstroom zien; het gletsjerwater
veroorzaakt met vier procent dus maar eenderde
van deze jaarlijkse afwijkingen. Van het warmere klimaat in
onze tijd merken we daarom op dit moment nog niet veel.
Toch zouden natuur
en mens hierdoor zwaar bedreigd zijn.
Honderd jaar
geleden kwam er nog heel veel malaria
voor in Duitsland. Ook de Zweedse natuuronderzoeker Linnaeus,
aan wie we de wetenschappelijke namen van dieren en planten te danken
hebben, werd in eigen land door deze ziekte getroffen. Voor de toename
van het aantal teken worden ook
steevast de warmere of juist de koudere
winters verantwoordelijk gesteld. Alleen leven teken
niet van het klimaat, maar van het bloed
van hun dragers.
Alle dieren
en planten moeten het sowieso met het werkelijke weer zien te stellen.
Statistische gemiddelden van de afgelopen dertig jaar, waarmee op
kunstmatige wijze ’het klimaat’ wordt geconstrueerd,
betekenen niets
voor de dieren en de planten.
Pijnlijk is
het dan ook dat uitgerekend noordelijke dieren
als de eland hun terrein naar het zuiden aan het uitbreiden zijn, en zich
niet door de opwarming van het klimaat naar het noorden laten opdrijven.
Ze bezorgden de Beierse Landbouwminister Josef Miller een zorgelijke frons
in het gelaat: kunnen de door de klimaatverandering bedreigde soorten niet
alstublieft ergens anders beschermd worden? In elk geval niet hier, of hooguit
in de dierentuin, zoals de nu nog zo schattige
Knut. Kennelijk smelten bij zijn ijsbeerfamilieleden de ijsschotsen
onder de voeten vandaan.
Maar
ijsberen leven niet van
ijs,
ze leven van zeehonden. Canada laat jaarlijks
miljoenen zeehonden afslachten
om de visserij te beschermen. Daarom past Knut
zo goed bij de politieke krokodilletranen
over de klimaatverandering. Voor de ijsberen kunnen we daarmee
niets bewerkstelligen, maar een slecht geweten
laat zich in ieder geval wel
organiseren.
Daarmee
kun je de belastingen verhogen. Dat is
gebeurd met de energiebelasting, die
niets aan het klimaat veranderde, maar op andere wijze besteed
werd en toch ontoereikend was. Politici hebben
nieuwe belastingen nodig, en met hun reizen naar internationale
conferenties produceren ze ook nog eens grote hoeveelheden CO2 . Als ze de
klimaatverandering werkelijk serieus zouden nemen, dan zouden ze
onmiddellijk beschermende maatregelen nemen tegen de gevolgen daarvan. De
belastinggelden zouden zelfs gerechtvaardigd zijn, als de aangekondigde
catastrofen helemaal niet zouden plaatsvinden. Er zouden arbeidsplaatsen
gecreëerd zijn en de veiligheid zou verbeterd zijn.
Als
politici de miljarden extra belasting
voor andere doelen willen inzetten, dan hebben ze onverdachte
bondgenoten nodig. Die kan men krijgen door miljoenen
beschikbaar te stellen voor onderzoeksprogramma’s, zoals naar de
inmiddels compleet vergeten zure regen.
Met deze vette worst voor ogen trekken ook wetenschappers die weten hoe
variabel de natuur kan zijn, hoogst bezorgde gezichten. Natuurbeschermers
krijgen slappe knieën en zien madeliefjes in januari als een alarmsignaal.
Vroeger wisten we dat madeliefjes het hele
jaar door bloeien en dat ’klavertjes
met Kerst’ vaak ’Pasen in de sneeuw’
betekent. En één zwaluw maakt
ook nog lang geen zomer. Nu laten wij ons ijsberen
op de mouw spelden.
En de pijngrens is nog
niet bereikt.
Welke verzekeringsfirma zou bereid zijn de
aansprakelijkheid
voor prognoses op zich te nemen?
Vertaling Andrea Bosman.
Josef
Reichholf is evolutiebioloog.
Hij leidt de afdeling werveldieren van de
’Zoologische Staatssammlung München’ en is hoogleraar natuurbescherming
aan de
Technische Universiteit München.
Van hem verscheen onlangs ’Eine kurze Naturgeschichte des letzten
Jahrtausends’ (S.Fischer, ISBN 3100629426).
Dit essay werd eerder gepubliceerd in Die Welt.
|