Begin
Kwartierstaat
Koos
van Rijn
Grafische
versie 1
Grafische
versie 2
Grafische
versie 3
Nieuws
2009
2010
2011
2012
2013
2014
Over Ons
Rembrandt
Onze
honden
Reuen
Teven
Nakomelingen
Foto's Nakomelingen
In
loving memory
Pups
Planning
Fotogallery
Nostalgisch
Type 1
Nostalgisch Type 2
Waterwerk
Shows
Kopstudie
Wandelingen
Hoek
van Holland 1
Hoek
van Holland 2
Bron
Newfoundlander
Newfoundland
Oeroorsprong
Oorsprong
L Anse aux Meadows
Tibet Dog
Tibet
Dog2
Lord
Byron
Fokken
Pup/Fok-Advies
FokFaciliteiten
Dekmoment
Vruchtbaarheid
Ontwikkeling
embryo
FCI
- Rasstandaard
Kynologische
termen
Voeding
Afspeenmethode
Marskwa's adagiums
Genetica
Kleurvererving
HD-ED
vererving
Kynethologie
Dilatatie
DNA:
From where I am
Evolutie
Theorie
Bioritmiek
Freud
Deugdethiek
Teek
Care
De
andere Passie
Odysseus
Sprookje
Alexander
de Grote
Peloponnesos
Hippocrates
Magisch
Realisme
Filosoferen
over sex
Magna
Graecia
Boeddhisme
Klimaat
Israël
Agape
Christus
was een filosoof
Astrologie
Maanstanden
Links
Webcams
HvH
|
|
U2
: I Still Havent Found What Im Looking Fo
A
|
Aalstreep:
Streep donkergekleurde haren op lichte ondergrond, lopend
van schoft tot staartaanzet
(Mopshond).
Aanslaan: Blaffen aIs reactie op iets.
Aantrekken: Voorzichtig volgen van wild tot dit
vastligt en zich niet meer verpIaatst.
Aardhonden: Honden die het wild onder de grond moeten
zoeken.
Achondroplasie: Zie chondrodystrofie.
Achterhand: Bekkengordel en achterbenen.
Achterhoofdsknobbel: Kam op het achterhoofdsbeen.
Achtermiddenvoet: Het deel van het achterbeen tussen
hak en tenen.
Adel: Geeft een harmonische belijning, een trotse en
edele verschijning aan, zonder de bruikbaarheid te
verliezen. Duidt ook op symmetrie, fierheid en
zelfbewustheid.
Affix: Kennelnaam gebruikt als familienaam ná de
roepnaam (b.v. Roepnaam
van Kennelnaam). Zie ook prefix.
Afgezette borst: Een te sterk gekromd zwaardvormig
aanhangsel van het borstbeen.
Africhten: Het aanleren om bepaalde oefeningen
(werkzaamheden) op commando uit te voeren.
Agouti: Benaming om wildkleur aan te geven.
A.K.C.: American Kennel
Cl
ub; Amerikaanse overkoepelende kynologische organisatie.
Wordt ook voor de door hen uitgegeven stamboom gebruikt.
Allround keurmeester: Keurmeester die bevoegd is alle
rassen te keuren.
Amandelvormig: Aanduiding voor een ovale oogvorm.
Anorchisme: Het niet aanwezig zijn van de testikels.
Appèl: Gehoorzaamheid.
Appelhoofd: Bol voorhoofd met vaak uitpuilende ogen.
Apporteren: 1) Het naar de jager brengen van wild
(dood of aangeschoten). 2) Het naar de eigenaar brengen van
een voorwerp.
|
B
|
Baard:
Rijkelijke beharing aan de onder- en voorzijde van de
onderkaak.
Bakken: Sterk ontwikkelde wangspieren.
Bananenstaart: Gecoupeerde staart die met een sterke
boog omhoog en naar voren buigt (diverse terriers).
Bastaard: Honden uit rasloze ouderdieren of ouders
van verschillend ras.
Beet: Manier waarop snijtanden in onder- en bovenkaak
t.o.v. elkaar staan.
Behang: Oren plus de beharing ervan.
Beharing: Synoniem voor vacht.
Behendigheid: Tak van de hondensport waarbij een
parcours met hindernissen moet worden afgelegd.
Bek, harde ~: Tegenovergestelde van zachte bek.
Bek, zachte ~: He zó voorzichtig opppakken en
apporteren van wild, dat het niet beschadigd wordt.
Beladen schouders: Te zwaar ontwikkelde spieren aan
de binnenzijde van de schouderbladen.
Belijning: Lijnen die het silhouet van de hond
vormen.
Bench: Hok of kooi op tentoonstellingen voor het
huisvesten van de ingeschreven honden.
Berghonden: Rassen die voor bewaking en bescherming
van de kuddes in bergachtige gebieden ingezet worden.
Beschutter: Een brak- of windhond die de jagende
honden belette het wild te doden of te verscheuren.
Bevedering: Lange haren aan de achterzijde van de
benen, van de staart en aan de oren.
Bles: Witte aftekening van voorhoofd tot op de
voorsnuit.
Bodemafstand: Afstand van het laagste punt van het
borstbeen tot aan de grond.
Borstdiepte: Loodrechte afstand tussen schoft en
borstbeen.
Bovenbelijning: Lijn die vanaf het achterhoofd via
nek, schoft, rug, lendenen en kruis tot de staartaanzet
loopt.
Bovenvacht: Harde, langere haren die boven de
ondervacht uitsteken.
Bovenvoorbijten: Bij gesloten gebit staan de
bovensnijtanden vóór de ondersnijtanden zonder elkaar te
raken.
Brachiocephalen: Honden met een brede schedel (o.a.
bij dogachtige honden).
Brakken: Lopende honden die luid blaffend het
wildspoor moeten volgen (Duits:
Bracke; Engels:
Hound; Frans:
Chien courant; Italiaans:
Segugio).
Brand: Vaalgele tot roestrode aftekening bij
donkergekleurde honden aan hoofd, borst, benen, voeten en
onder de staart (o.a. Dobermann, Rottweiler, Dashond, Berner
Sennenhond).
Breien: Zie kruisen.
Broek: Bevedering aan de achterbenen (tot
spronggewricht).
|
C
|
CAC:
Afkorting van 'Certificat d'Aptitude au Championnat'.
Kampioenschapsprijs
waarvan er in principe 4 nodig zijn om de titel KAMPIOEN te
verwerven.
CACIAG:
Afkorting van 'Certificat d'Aptitude au Championnat
International d'Agility'
CACIB: Afkorting van 'Certificat d'Aptitude
au Championnat International de Beauté'.
Kampioenschapsprijs om de titel INTERNATIONAAL KAMPIOEN
te verwerven.
CACIL: Afkorting van 'Certificat d'Aptitude
au Championnat International des Courses de Lévriers'
CACIOB: Afkorting van 'Certificat d'Aptitude
au Championnat International d'Obéissance'
CACIT: Afkorting van 'Certificat d'Aptitude
au Championnat International de Travaille'.
Kampioenschapsprijs
om de titel INTERNATIONAAL WERKKAMPIOEN te verwerven.
Carnivoor: Zoogdier dat van vlees leeft (vleeseter).
Anderen zijn de herbivoor (planteneter) en omnivoor
(alleseter).
Chondrodystrophie: Onvoldoende of verlate verbening
van het kraakbeen, waardoor misvormingen kunnen ontstaan.
Chocoladekleur: Voornamelijk bij jachthonden
gebruikte benaming voor een donkerbruine kleur.
College van Beroep: Een college van 3 personen dat
een beroep tegen een besluit van de Raad van Beheer
behandelt en een uitspraak formuleert die voor beide
partijen aIs bindend advies geldt.
Couperen: Het verkleinen van oorschelpen en het
inkorten van de staart.
Cryptorchisme: Het verschijnsel dat beide testikels
niet in het scrotum zijn afgedaald.
|
D
|
Dameshondjes:
Vroegere benaming voor kleine gezelschapshonden.
Daskleurig: Patroon van kleuren dat ontstaat door een
mengeling van zwarte, gele en grijze haren. Elk afzonderlijk
haar kan ook deze drie kleuren bevatten.
Dekhaar: Lange, hardere haren van de bovenvacht.
Derde ooglid: Bevindt zich in de binnenste ooghoeken,
is normaal donker van kleur en nauwelijks zichtbaar. Het
wordt vaak aangeduid als bindvlies.
Dip: Inzinking in het rugprofiel vlak achter de
schoft.
Diskwalificeren: Het niet in aanmerking komen voor
een kwalificatie ten gevolge van een fout die in de
standaard vermeld staat.
Dogachtigen: Groep van honden met brede schedels.
Dolichocephalen: Honden met een lange schedel
(windhonden).
Draadhaar: Een ruwharige bovenvacht die uit zeer
harde haren bestaat.
Draf: Een manier van voortbewegen waarbij steeds een
diagonaal benenpaar het lichaam ondersteunt.
Driekleurig: Aanduiding voor een hond met de kleuren
zwart, wit en roodbruin, zoals bij de Sennenhonden.
Drift: Zie meute
Droog: Een strak om het lichaam gespannen huid,
zonder plooien en/of rimpels.
Drijfhond: Jachthond die als taak heeft het wild uit
de dekking te drijven.
|
E
|
Ectropion:
Het naar buiten krullen van het ooglid (een erfelijke
afwijking).
Eénsporig gaan: Zie éénsporig gaan
Entropion: Het naar binnen krullen van een ooglid
(een erfelijke afwijking).
Expositie: (tentoonstelling) Een evenement waar de
ingeschreven honden op hun onderlinge schoonheid beoordeeld
worden.
Expressie: De gezichtsuitdrukking van de hond.
Exterieur: De uiterlijke verschijningsvorm van de
hond, die voor elk ras verschillend is.
|
F
|
FCI:
Afkorting van 'Fédération Cynologique Internationale',
de internationale overkoepelende organisatie op kynologisch
gebied.
Flankeren: Het systematisch (zigzaggend) afzoeken van
een terrein door een jachthond.
Flyball: Tak van hondesport waarbij over een
hindernissenparcours een balletje moet worden geapporteerd.
Franje: Lange beharing aan de oren.
Frans staan: Met de voorvoeten uitgedraaid (naar
buiten gedraaid) staan.
Front: Meestal worden hiermee de voorbenen bedoeld.
Ook vooraanzicht (borstpartij en voorbenen)
|
G
|
Gaan,
gebonden ~:
Het te weinig naar voren en naar achteren plaatsen van de
achterbenen.
Gaan, nauw ~: Het te dicht naast elkaar plaatsen van
de voorbenen en/of achterbenen.
Gaan, éénsporig ~:Het tijdens de draf zodanig
neerzetten van de voeten dat hun sporen één lijn vormen.
Galop: Snelste wijze van bewegen, waarbij het lichaam
zich regelmatig in een zwevende toestand bevindt.
Gangwerk: De manier waarop een hond zich
voortbeweegt.
Garnituur: Zware wenkbrauwen, samen met snor en
baard.
Geblokt: Zie vierkant
Gebonden gaan: Zie gebonden gaan
Gestrekt: De lengte van de hond is meer dan de
schofthoogte.
Gestroomd: Min of meer duidelijke streep donkere
haren op een lichte ondergrond.
Getijgerd: Onregelmatig vlekkenpatroon als bij blue
merle (o.a. Dashonden).
G & G: Afkorting van 'Gedrag en Gehoorzaamheid'.
Tak van de hondensport waarbij de hond leert hoe zich te
gedragen t.o.v. andere honden en personen, en gegeven
commando's uit te voeren.
Gladharig: Kort, aanliggend haar zonder ondervacht.
Glasoog: Oog met blauwe iris.
G-hond: Hond die de kwalificatie goed krijgt op
exposities
Groep:
1) Op exposities kunnen 3 of meer honden van
eenzelfde ras/varieteit als groep geshowed worden.
2) Een aantal rassen dat op grond van bepaalde
kenmerken bij elkaar hoort.
Groepskeurmeester: Een keurmeester die bevoegd is een
rasgroep te keuren (bijv. alle dogachtigen, alle wind-honden).
Grond beslaan, veel ~:
a) In stand: benen wijd uit elkaar geplaatst.
b) In beweging: ruim uitgrijpend gangwerk.
Gevlekt: Kleine vlekken op een witte ondergrond.
|
H
|
Haakstaart:
Zodanige knik in de staartwervels dat een haakse bocht
ontstaat.
Halfwindhonden: Windhonden met eigenschappen van
brakken die de gebogen rug missen, staande oren hebben,
zowel op zicht als op reuk jagen en ook apporteren.
Hals geven: Het blaffen of huilen van jachthonden
(vooral bij brakken).
Hangend oor: Oor dat vlak langs het hoofd hangt.
Harlekijn: Witte grondkleur met grotere en kleinere
zwarte vlekken zoals bij een Duitse Dog.
Hazenrein: De eigenschap van een jachthond om
onbeschoten hazen niet te achtervolgen.
Hazevoet: Ovale voet. De tenen zijn lang en krachtig.
HD: Zie heupdysplasie.
Herdershonden: Groep van honden die op enige manier
met vee te maken hebben.
Hertehals: Gebogen hals die lang en dun is (Italiaans
Windhondje).
Heupdysplasie: Misvorming van het heupgewricht
(meestal afgekort tot HD).
Hoeking: Hoek die gevormd wordt door beenderen of
beenformaties van de ledematen.
Hoogbenig: Voor terriers met een normale beenlengte
wordt deze term vaak gebruikt. Als de verhouding
borstdiepte-bodemafstand door een ondiepe borst of lange
onderarm niet optimaal is gebruikt men de term hoogbenig.
Hound staan: Bij rechte voorbenen staan de voeten
iets naar binnen gedraaid.
Hubertusklauw: Vijfde teen aan de binnenzijde van het
achterbeen.
|
I
|
Inschrijfformulier:
Formulier om een hond voor een kynologisch evenement in te
schrijven.
Inschri jfgeld: Het bedrag dat verschuldigd is voor
deelname aan een kynologisch
evenement.
Isabel: Een van bruin afgeleide (verdunde) vaalgele
kleur.
|
J
|
Jachtknobbel:
Zie achterhoofdsknobbel
|
K
|
Kampioen,
Internationaal ~:
Titel, verleend door de FCI na het behalen van de vereiste
internationale kampioenschapprijzen (CACIB), onder
vastgestelde voorwaarden.
Kampioen, Nationaal ~: Titel, verleend door de
overkoepelende landelijke organisaties na het behalen van de
vereiste kampioenschapprijzen. De voorwaarden zijn per land
verschillend.
Kampioen, Nederlands ~: Titel, verleend door de Raad
van Beheer op Kynologisch Gebied in Nederland, na het
behalen van in principe vier kampioenschapprijzen, onder
bepaalde voorwaarden.
Kampioenschapsclubmatch:
Cl
ubmatch van een rasvereniging waar kampioenschapprijzen en
reservekampioenschapsprijzen behaald kunnen worden.
Kampioenschapsprijs: Zie CAC.
Karperrug: Sterker dan nogal gewelfde lendenpartij
(Franse Buldog).
Kattevoet: Kleine, ronde voet.
Keelhuid: Ruim hangende, losse huid rond de keel.
Keurmeester: Iemand die op een expositie honden
beoordeelt en kwalificeert.
K.M.S.H.: Koninklijke Maatschappij Sint-Hubertus
(Franstalig: S.R.S.H. = Société Royale Saint-Hubert).
Deze is via de U.C.S.H. in de FCI
vertegenwoordigd.
Knikstaart: Staart waarvan 2 wervels in een knik met
elkaar vergroeid zijn.
Knopoor: Driehoekig, hoog aangezet oor dat zodanig
naar voren valt dat de gehoorgang afgesloten is.
Koehakkig: Spronggewrichten die niet parallel, maar
naar binnen gebogen staan.
Koppel: Twee honden van hetzelfde ras of dezelfde
variëteit, ongeacht het geslacht.
Kortbenig: Door verkorting van de beenderen van de
ledematen zijn de benen korter dan bij de normaal gebouwde
hond.
Kortharig: Korte bovenvacht met ondervacht.
Korte jacht: Jacht met het geweer.
Kraag: Langere, iets uitstaande vacht rond de hals.
Kroeshaar: Gekrulde vacht, waarbij de krullen gevormd
worden door de zachte ondervacht.
Kruis: Laatste deel van de rug tussen
darmbeenknobbels en staartaanzet.
Kruisen: Het kruisgewijs neerzetten van de voeten
tijdens het gaan.
Kruisgebit: Stand van de tanden waarbij een gedeelte
van de bovenkaak een schaargebit vormt en het
tegenoverliggende gedeelte van de onderkaak een onderbeet
is.
Krulhaar: Vacht die sterk krult.
Krulstaart: Staart die in een gesloten ring over de
rug gedragen wordt.
Kryptorchisme: Zie cryptorchisme.
Kurketrekkeroor: Gedraaid, hangend oor.
Kurketrekkerstaart: Korte staart waarvan de wervels
niet regelmatig achter elkaar, maar verdraaid en geknikt
liggen.
Kwalificatie: Waardering van een beoordeelde hond op
exposities, gegeven door een bevoegd keurmeester.
Kynologie: Wetenschap over de hond. Deze tem wordt
ook gebruikt om de hondesport in het algemeen aan te duiden
Kynoloog: Kenner van honden. Algemeen wordt er ook de
liefhebber van honden mee bedoeld.
Kameelrug: Gebogen rug, waarvan de welving te dicht
bij de schoft begint.
|
L
|
Laagbenig:
Zie kortbenig.
Laaggesteld: Honden waarvan de bodemafstand kleiner
is dan de borstdiepte.
Lachen: Aan de zijkanten optrekken van de
bovenlippen.
Lange honden: Honden die op het zicht jagen
(Windhonden).
Lange jacht: Jacht met honden die alleen hun
gezichtsvermogen gebruiken.
Lange neus: Vermogen om wild op grote afstand te
ruiken.
Langharig: Lang, aanliggend haar met dunne en zachte
bovenvacht.
Leverkleurig: Vooral bij jachthonden gebruikte
aanduiding voor een lichtere bruin tint.
Loboor: Bij de aanzet smal oor dat geleidelijk breder
uitloopt en aan de punt afgerond is.
L.O.F.: Livre des Origines Français
(Franse stamboom)
Loopsheid: Periode in de cyclus van de teef, waarin
ze vruchtbaar is.
Lopende honden: Zie brakken.
Los front: Door onvoldoende stevige bespiering niet
goed aanliggende en teveel bewegende schouderbladen en/of
ellebogen.
L.O.S.H.:
Livre des Origines Saint-Hubert
(Belgische stamboom). Buiten het L.O.S.H. zijn er nog
A.L.S.H. (Annexe au Livre des Origines Saint-Hubert) en
R.I.S.H. (Registre Initielle Saint-Hubert). Alleen
het L.O.S.H wordt door de FCI erkend.
Luid geven: Zie hals geven.
|
M
|
M-hond:
Hond die op exposities de kwalificatie matig krijgt.
Maagtorsie: Een draaiing van de maag om de lengte-as,
waardoor het spijsverteringskanaal afgesloten wordt.
Mantel: Kleur die het lichaam bedekt met uitzondering
van de benen, de hals en de staart.
Markeren: Het opmerken van de juiste plaats waar
aangeschoten wild beland en deze plek onthouden.
Masker: Donker gekleurde voorsnuit van lichter
gekleurde honden, meestal zwart maar soms ook anderskleurig.
Meute: Groep brakken die wild achtervolgen totdat het
uitgeput is.
Min: Een teef die pups van een andere moederhond
voedt.
Monorchisme: Het niet ingedaald zijn van één
testikel.
|
N
|
Naakthonden:
Honden die volledig haarloos zijn, óf alleen op het hoofd,
aan de benen en op de staart behaard zijn.
Nauw gaan: Het te dicht naast elkaar plaatsen van de
voor- en/of achterbenen tijdens de beweging.
Neusrug: Deel van de neus dat loopt van de
neusspiegel tot aan de stop.
Neusspiegel: Voorste, onbehaarde deel van de neus,
waarin de neusgaten liggen.
N.H.S.B.: Nederlands Hondenstamboek
(Nederlandse stamboom)
|
O
|
Ondergeschoven
staan:
In stand de achterbenen te ver onder het lichaam plaatsen.
Ondervacht: Vettige en wollige korte haren, die
direct tegen de huid liggen.
Onderbijten: De tanden van de onderkaak staan vóór
die van de bovenkaak.
Ondervoorbijten: Zie onderbijten.
Onzuivere brand: Zie roest.
Oorbellen: Lange haren met zwarte haarpunten bij
Kooikerhondje.
Open oor: De gehoorgang wordt niet bedekt door de
oorschelp.
Open vacht: De bovenbeharing (bovenvacht) vormt niet
een gesloten dek.
Otterstaart: Korte, rechte, zeer dikke staart aan de
wortel, die geleidelijk dunner wordt naar de staartpunt
(Labrador Retriever).
Overbouwd: Het kruis ligt hoger dan de schoft.
Overbijten: Zie bovenvoorbijten.
|
P
|
Palingstaart:
De vorm van een otterstaart maar aan de zijkanten sterker
behaard met uitstaande haren waardoor een platte indruk
ontstaat (Chihuahua).
Parforceband: Halsband voorzien van (scherpe)
ijzeren, naar binnen gerichte punten.
Pigment: Kleurstof die zich in de huid en vooral in
de haren bevindt.
Platen: Grote, gekleurde vlekken op een lichte
ondergrond.
Poolhonden: Een groep van rassen uit het
Noordpoolgebied die overeenstemmen in bouw, hoofd, vacht,
oor- en staartdracht.
Porseleinoog: Zie glasoog.
Potoog: Bolrond oog, dat tussen de oogleden naar
voren staat (bijv. Mopshond).
Prefix: Kennelnaam die vóór de roepnaam van de hond
staat (b.v. Kennelnaam's
Roepnaam). Zie ook affix.
Prikoor: Puntig, rechtopstaand oor.
Pronk: Streep van haren op de rug die in
tegenovergestelde richting van de andere haren groeit.
|
R
|
Raad
van Beheer:
Verkorte naam van de vereniging Raad
van Beheer op Kynologisch Gebied in Nederland,
het overkoepelend orgaan van de Nederlandse kynologie. Deze
is op zijn beurt weer lid van de FCI.
Raad van Discipline: Een door de Raad van Beheer
ingesteld rechtscollege dat strafbare feiten behandelt.
Ramsneus: Een iets naar boven gebogen neusrug.
Rashondenlogboek: Een door de Raad van Beheer
verstrekt boekje waarin gegevens en behaalde resultaten
geregistreerd kunnen worden.
Raspunten: Een lijst van eigenschappen waaraan honden
moeten voldoen die tot een bepaald ras horen.
Rattestaart: Een dunne, onbehaarde staart.
Retrievers: Een groep van hondenrassen met een
speciale aanleg voor het apporteren van wild.
Ring: Afgebakende ruimte op exposities waar honden
gekeurd worden.
Ringcommissaris: Iemand die onder
verantwoordelijkheid van de ringmeester administratieve
werkzaamheden verricht met betrekking tot de keuring.
Ringmeester: Iemand die verantwoordelijk is voor de
gang van zaken in de ring tijdens de keuringen en toeziet op
de naleving van de betreffende reglementen.
Ringstaart: Een zodanig gebogen gedragen staart dat
de punt de rug raakt, waardoor er een gesloten ring
ontstaat.
Roest: Donkere vlekjes in de vaalgele tot bruinrode
aftekening van het tan-patroon>
Rollend gangwerk: Een schommelende beweging van het
lichaam, waardoor de indruk ontstaat dat de hond zich
deinend voortbeweegt (Pekingees).
Roofvogeloog: Een geelgekleurde iris met felle
expressie.
Roze-oor: Een naar achteren gevouwen, open gedragen
oor.
Ruighaar: Zie ruwhaar.
Ruwhaar: Een bovenvacht van stugge, lichtgegolfde
haren met wollige, vettige ondervacht.
R.v.B.: Zie Raad van beheer
Rijst met krenten: Benaming voor een Dalmatische
Hond, waar op de witte ondergrond ronde, zwarte vlekken
voorkomen.
Rijst met rozijnen: Benaming voor een Dalmatische
Hond, waar op de witte ondergrond ronde, bruine vlekken
voorkomen.
|
S
|
Sabelstaart:
Recht naar beneden hangende staart waarvan het einde wat
ombuigt.
Schaargebit: Gebit waarbij de bovensnijtanden als een
schaar sluiten over die van de onderkaak.
Scheppen: Het voorwaarts zwaaien van de benen.
Scherp: Een hond die de neiging tot bijten vertoont.
Schimmel: Gemêleerde witte met gekleurde haren.
Schoft: Dat deel van het lichaam waar de nek overgaat
in de rug. Hiervoor worden de toppen van de schouderbladen
aangehouden.
Schofthoogte: Lengte van de loodlijn van de schoft
tot op de bodem.
Schotschuw: Angst voor het geluid van schoten en
andere harde, plotselinge geluiden.
Sikkelhak: Een schuin naar voren, in plaats van
verticaal, neergezette achtermiddenvoet.
Sikkelstaart: Een sterk gekromde staart die nog juist
geen gesloten ring vormt.
Sinusharen: Tastharen. Lange, dikke, zeer harde haren
aan het hoofd, die aan de wortel omgeven zijn door veel
bloedcapilaren en zenuwuiteinden.
Slips: Strook uit het keurboek waarop de
kwalificaties, plaatsingen en kampioenschapprijzen vermeld
staan.
Snoeren: Zie éénsporig gaan.
Spaniels: Jachthonden die oorspronkelijk weden
gebruikt bij de jacht met het vangnet (vogels) en het wild
bij de valkenjacht.
Spioen: Vroeger de benaming voor een jachthond die de
jager behulpzaam was bij de jacht met de valk, net, windhond
of geweer.
Spiraalstaart: Staart met een dubbele krul die over
de dij hangt (Wetterhoun)
Spreidvoeten: Voeten waar de tenen niet goed
aaneengesloten zijn.
S.R.S.H.: Zie K.M.S.H.
Staande honden: Jachthonden die aangeven waar het
wild zich bevindt. Duits: Vorstehhund; Engels:
Pointer; Frans:
Chien d'arret - braque (kortharig) - epagneul (langharig); Italiaans:
Bracco.
Stamboek: Boek waarin de afstamming van rashonden
wordt opgenomen.
Stamboom: Een door de Raad van Beheer, of een
buitenlandse, erkende instantie, afgegeven bewijs over de
afstamming van een rashond.
Standaard: Zie raspunten.
Stap: Langzame manier van bewegen waarbij de benen
stuk voor stuk worden neergezet.
Steil: Te weinig of te open hoeking van de beenderen
van voor- en/of achterhand.
Steppen: Het te hoog optillen van de voorbenen.
Stokhaar: Kort, hard, grof haar.
Stop: Overgang van neusrug naar voorhoofd.
Strippen: Zie trimmen.
Stuwen: Het krachtig afzetten met de achterbenen
tijdens het bewegen.
|
T
|
Tanggebit:
De onder- en bovensnijtanden staan precies op elkaar.
Telgang: Het gelijktijdig naar voren bewegen van
beide linker- danwel rechterbenen.
Terrier: Een groep honden die als taak had rooftuig
op te ruimen en daarvoor ook onder de grond werkte.
Tipoor: Staand oor, waarvan het bovenste gedeelte
naar voren valt.
Tonvormig: Ribben die sterk gerond verlopen.
Toontreden: Zie hound staan.
Trimmen: Het plukken van de bovenvacht van ruwharige
honden.
Tulpoor: Zie vleermuisoor.
Type: De karakteristieke kenmerken van een bepaald
ras.
|
U
|
U-hond:
Hond die op exposities de kwalificatie uitmuntend behaalt.
U.C.S.H.: Union Royale Cynologique Saint
Hubert (Belgische tegenhanger van de Raad van beheer)
Uitdrukking: Zie expressie
|
V
|
Vang:
Voorsnuit.
Varkensgebit: Een sterk bovenvoorbijtend gebit.
V.D.H.: Verband für das Deutsche Hundewesen
(Duitse tegenhanger van de Raad van beheer). Wordt ook voor
de stamboom gebruikt.
Veldwedstrijd: Een wedstrijd om de gebruikswaarde van
een jachthond in het veld vast te stellen.
Vierkant: Een hond met een schofthoogte die gelijk is
aan zijn lengte.
Vinnen: Rijkelijke beharing aan de voeten.
Vlag: Staartpluim.
Vleermuisoor: Staand oor, breed aan de basis en aan
de bovenzijde afgerond.
Vleesneus: Roze gekleurde neus.
Vlinderneus: Neus waar het pigment gedeeltelijk
afwezig is.
Vogelhonden: Honden die gebruikt worden bij de jacht
op veerwild.
Voorborst: Het gedeelte van het borstbeen dat vóór
het boeggewricht uitsteekt.
Voorhand: De schoudergordel met de voorbenen.
Vioolklier:
Zie Wolfsteken
|
W
|
Wammen:
Zware keelhuidplooien (Bloedhond).
Weven: Zie kruisen.
Windhonden: Groep van honden die op het zicht jaagt.
Wipneus: Enigszins hol verlopende neusrug (Pointer).
Wisselneus: Een van kleur veranderende neus.
Wolfsklauw: Zie hubertusklauw.
Wolfsteken: Is
een
kliergebied dat op eenderde afstand van de aanzet van
de staart, op de bovenkant voorkomt, ook wel de vioolklier
genoemd met als doel bij sexuele
activiteit (geur en horrmoonproductie).
|
Z
|
Zadel:
Zwart kleurpatroon in de vorm van een zadel (Airedale
Terrier).
Zadelrug: Slappe, doorgebogen rug.
ZG-hond: Hond die op exposities de kwalificatie zeer
goed behaalt.
Zwaardstaart: Lange staart die practisch recht naar
beneden gedragen wordt.
Zwanehals: Zie hertehals.
Zweethonden: Honden die een zweetspoor volgen.
Zweetspoor: Een spoor van bloeddruppels dat door een
aangeschoten stuk wild is achtergelaten.
Zijdehaar: Zeer lang zacht haar waarbij onderhaar en
bovenhaar bijna niet te onderscheiden zijn.
|
Á
|
Apron:
Witte kraag van Schotse Herder (Collie) en Shetland Sheepdog
(Sheltie).
Basset: Zie brakken.
Bat ears: Zie vleermuisoren.
Beefy: Een te vette, vlezige en zware croupe.
Belton: Schimmelpatroon bij Engelse setters. Blue
belton: wit met zwarte vlekjes; Lemon
belton: Wit met citroen-kleurige vlekjes; Liver
belton: wit met bruine vlekjes; Orange
belton: wit met oranjekleurige vlekjes.
Bench: Kooi waarin op tentoonstellingen de honden
ondergebracht worden.
Bitch: Teef (als tegenovergestelde van dog).
Black and tan: Zie tan.
Blitzen: Het zichtbaar zijn van de tanden bij een
gesloten mond.
Bloat: Zie maagtorsie.
Blue and tan: Zie tan.
Blue belton: Zie belton.
Blue merle: Grijsblauw kleurpatroon met zwarte
vlekjes.
Bone: Botsubstantie.
Bracke: Zie brakken.
Bracco: Zie staande honden.
Braque: Zie staande honden.
Brindle: Zie gestroomd.
Broken coat: Oude term voor ruwe, harde vacht.
Brush: Staart van Schotse Herder (Collie) en Shetland
Sheepdog (Sheltie).
Burr: Zichtbare binnenzijde van het roze-oor bij de
Engelse Buldog.
Butterfly nose: Zie vlinderneus.
Caille: Wit met gestroomde platen bij Franse
Buldoggen.
Canis: Hond.
Canis familiaris: Huishond.
Chabot: Lange haren aan borst en hals.
Charbonne: Gele tot roodachtige haren met zwarte
haarpunten (Tervuerense Herder).
Chien courant: Zie brakken.
Chien d'arret: Zie staande honden.
Cobby: Zie vierkant.
Croupe: Zie kruis.
Cushion: Opgevulde wangen.
Dew
Cl
aws: Zie hubertusklauwen.
Dishfaced: Zie wipneus.
Dog: Reu (als tegenovergestelde van bitch).
Downfaced: Een in een gebogen lijn verlopende
schedel, van opzij bezien van achterhoofdsknobbel tot aan de
neusspiegel (Bullterrier).
Dudley nose: Zie vleesneus.
Enceinte: Omrasterde ruimte op een tentoonstelling
voor enkele honden tezamen.
Epagneul: Zie staande honden.
Faking: Aanbrengen van veranderingen aan het
exterieur om de keurmeester te misleiden.
Fauve: Kleuraanduiding die loopt van tarwegeel tot
rood-bruin.
Fawn: Beige- of reekleurig.
Field trial: Zie veldwedstrijd.
Griffon: Aanduiding voor ruwharige honden.
Hackeneng: Spronggewrichten staan te dicht bij
elkaar, waarbij de middenvoeten wel parallel zijn.
Haw: Uitgezakt onderste ooglid. (Niet te verwarren
met ectropion !!).
Heeler: Hond die het vee opdrijft door het in de
hielen (hakken) te bijten.
Hound: Zie brakken.
Houndmarked: Wit met rode aftekeningen en een zwart
zadel.
Kissing spots: Kleine, roodbruine vlekjes op de
wangen van de Black and Tan Terrier.
Laufhund: Zie brakken.
Lay back: Teruggeslagen neus (Pekingees).
Level: Op één lijn; gebruikt voor rug en gebit.
Lemon belton: Zie belton.
Liver and tan: Zie tan.
Liver belton: Zie belton.
Muzzle: Voorsnuit.
Occiput: Zie achterhoofdsknobbel.
Orange belton: Zie belton.
Overshot: Zie bovenvoorbijten.
Parforce jacht: Jacht met lange honden.
Pointer: Zie staande honden.
Powder puff: Een op het gehele lichaam behaarde
naakthond.
Racy: Op snelheid gebouwd.
Ridge: Zie pronk.
Roach: Zie karperrug.
Sable: Grijze, bruine of oranjerode vacht, al dan
niet met zwarte haarpunten.
Saddle: Zie zadel.
Scowl: Zware frons als bij Chow Chows.
Screw tail: Zie kurketrekkerstaart.
Segugio: Zie brakken.
Selfmarked: Een geheel gekleurde hond met eventueel
kleine witte aftekeningen aan borst, voeten en staart.
Single tracking: Zie éénsporig gaan.
Snap dog: Het venijnig uitvallen naar andere honden
door een Whippet.
Snipy: Voorsnuit of vang die te spits is.
Sound: Een term voor een hond die soepel beweegt, in
optimale conditie verkeert en waarvan alle onderdelen goed
bij elkaar passen.
Split eye: Een oog waarin twee kleuren voorkomen;
meestal een driehoekig blauw vlekie in een bruine iris.
Spring: Ribwelving
Stöbern: Het opstoten en voor de jager brengen van
het wild.
Sworra: Een groep van 3 barsois op wolvejacht.
Tan: Geelachtige tot roodbruine aftekeningen aan het
hoofd, op de borst, aan de benen en de onderzijde van de
staart. Black
and tan: zwart met tanaftekeningen; Blue
and tan: blauw/blauwgrijs met tanaftekeningen; Liver
and tan: bruin met tanaftekeningen.
Ticking: Kleine vlekjes op een witte ondergrond.
Top knot: Rijkelijke schedelbeharing die een kuif
vormt (Dandie Dinmont Terrier).
Totverbellen: Huilend geluid van staande jachthonden
die een niet te apporteren stuk grootwild hebben gevonden.
Totverweisen: Na het vinden van een aangeschoten stuk
grootwild terugkomen bij de jager en hem naar de plek
brengen waar het wild ligt.
Tricolo(u)r: Zie driekleur.
Turnup: Opgebogen onderkaak (Engelse Buldog).
Undershot: Zie onderbijten.
Vorstehhund: Zie staande honden.
Wall eye: Zie glasoog.
Wheaten: Tarwekleurig.
Whiskers: Baard bij Airedale, Lakeland en Welsh
Terrier.
|
The
End of the Line
Terug
naar boven
|