Paul van
Tongeren,
filosoof
en
christen,
schreef het boek dat als leidraad dient bij het eindexamen
filosofie.
Volgens hem kan de
klassieke
deugdethiek helpen om
actuele
problemen
te lijf te gaan.
Wie
is die Paul van Tongeren? Dat zullen
vwo-eindexamenleerlingen zich dezer dagen weleens afvragen, terwijl
zij zich voorbereiden op hun laatste filosofische proeve van
bekwaamheid. Zijn boek ’Deugdelijk Leven’, leidraad bij het
examen, is niet bepaald gemakkelijk, zelfs enigszins irritant. Het
gaat over de actualiteit van de deugdethiek, maar pas in hoofdstuk
vier legt hij uit wat die deugden precies zijn, en pas in het
voorlaatste hoofdstuk wordt duidelijk wat wij in onze tijd aan de
deugdethiek hebben. Toch moet je alles lezen.
Paul van Tongeren (1950) is een vriendelijke,
beetje verlegen man met grijs haar en een bril. Hij is hoogleraar
wijsgerige ethiek aan de Radboud Universiteit Nijmegen. Is hij
gelovig? Aarzelend antwoordt hij dat hij zichzelf christen noemt. Van
Tongeren studeerde ooit theologie, voordat hij aan filosofie begon.
Tegelijkertijd wordt hij al sinds zijn
negentiende gefascineerd door Nietzsche, de filosoof die als geen
ander tegen het christendom en de christelijke
moraal
aanschopte. In
zijn werkkamer op de universiteit staat een kast vol Nietzsche-boeken.
„Dat is nog niets’’, zegt de hoogleraar. „Thuis heb ik drie
keer zoveel staan.
Moet je niet een beetje
schizofreen zijn om
als christen van Nietzsche te houden? Van Tongeren: „Ik weet dat
mijn fascinatie botst met mijn poging gelovige te zijn, en dat
Nietzsche een vloek op het christendom heeft gezet.
Maar twijfelen is
juist wezenlijk voor het geloof.
Het blijkt een belangrijk thema voor Van
Tongeren te zijn. Enerzijds het verlangen naar geborgenheid in het
geloof, naar vertrouwen en jezelf bemind weten.
Anderzijds de
intellectuele twijfel of er überhaupt wel iets is om in te
geloven.
Hoe interessant ook, het examen gaat over de
deugdethiek.
Van Tongeren vertelt dat hij zich veel heeft
beziggehouden met de geschiedenis van de ethiek en met morele emoties.
Al geruime tijd wilde hij een algemene inleiding schrijven in de
ethiek, toen hij werd gevraagd het eindexamencahier te maken. „Ik
was verbaasd over wat leerlingen al weten van filosofie in 6 vwo. Ik
vind dat ze een goed programma krijgen. Bepaald indrukwekkend.
Onlangs beweerde Maarten ’t Hart
dat
filosofieonderwijs nergens goed voor is. Leerlingen hebben er meer aan
om te leren lassen. Van Tongeren vindt het juist ’enorm
belangrijk’ dat leerlingen filosofie hebben. „Bij filosofie
reflecteren ze op wat ze bij andere vakken leren en op wat dat te
maken heeft met wat ze in de rest van het
leven doen. Bij filosofie
leren ze niet alleen hun mening geven, maar ook naar
waarheid
zoeken.
Bij filosofie moet je altijd
uitleggen
waarom
iets is zoals het
is.
Je
kunt je nooit verstoppen achter het argument dat ’men’ dat nu
eenmaal zo hoort te denken.
Met zijn boek wil Van Tongeren laten zien hoe
de klassieke deugdethiek kan
helpen actuele vraagstukken op te lossen.
Zo behandelt hij in het voorlaatste hoofdstuk tolerantie als de
deugd
van de draagkracht. Wie
beseft
dat
tolerantie
eigenlijk betekent ’in
staat zijn om een last te dragen’, beseft dat je niet tolerant kunt
zijn zonder dat er een last is. Tolerantie is dan:
kunnen verdragen
wat je tegelijkertijd bestrijdt. Ook
realiseer je je dat de
grenzen
van tolerantie de grenzen van je draagkracht zijn – en dus een
uitdaging om sterker te worden.
Een andere paragraaf gaat over
vergeving.
„Ik vond het een uitdaging om de waarde van de zogenoemde theologale
deugden – de deugden die volgens de
traditie niet door onszelf
ontwikkeld worden, maar een genadegave zijn van
God
– duidelijk te
maken aan mensen die
niet
geloven. Ik heb dat geprobeerd door
vergeving als een deugd te beschrijven. Net zoals de theologale
deugden kunnen
we zowel het
berouw als ook de
vergiffenis niet geheel
op eigen kracht realiseren.
Je moet er weliswaar veel voor doen, maar
dat is geen garantie dat het lukt.
Je kunt er niet
gewoon toe
besluiten. Soms
gebeurt het ineens.
Is de deugdethiek – op de theologale
deugden na – niet een erg competitieve ethiek, waarin er geen plaats
is voor losers?
Van
Tongeren: „Het gaat in de deugdethiek
niet om een strijd
om het bestaan, zoals in de
darwinistische slogan
survival of the fittest. Er is wel sprake van competitie, maar eerder
met jezelf dan met anderen. Je probeert jezelf te
perfectioneren, maar
daarin gaat het niet om ik tegenover de anderen. Het is een deel van
mijn eigen perfectie als de anderen ook perfect zijn. De mens is
volgens Aristoteles
(Griekse filosoof) als
sociaal dier altijd onderdeel van een grotere
groep.
Vorig jaar bekritiseerde de Amsterdamse
ethicus Frans Jacobs het eindexamencahier. Hij noemde de deugdethiek
die daarin omschreven wordt ’een vorm van droogzwemmen’. Deugden
zijn immers nooit goed op zichzelf, maar altijd als een middel om iets
goeds te doen. Een deugd als moed is bijvoorbeeld alleen goed als
iemand zich moedig toont voor een goede zaak; maar over de vraag wat
een goede zaak is, biedt de deugdethiek volgens hem weinig
duidelijkheid.
Van
Tongeren: „Natuurlijk heeft Jacobs
gelijk dat moed
gericht moet zijn op een
goede
zaak. De deugden zijn
dan ook niet ’los verkrijgbaar’. Om te weten wat een goede zaak
is, heb je naast de moed ook de deugd van de verstandigheid
nodig.
De
phronèsis, de deugd van de morele verstandigheid,
helpt je om te
bepalen wat het morele doel
is.
Kennis van dit
morele doel
verkrijgen wij
volgens Van Tongeren dankzij morele voorbeelden. Regelmatig is hem
door leerlingen gevraagd hoe mensen in nazi-Duitsland die geen andere
voorbeelden zagen dan die van de nazi’s, kennis van het goede hadden
kunnen krijgen. Zijn antwoord: „Zelfs toen was men niet geheel
afgesloten van de rest van de
mensheid. We houden vrijwel altijd
toegang tot
andere morele voorbeelden, die de heersende opvattingen
onder kritiek stellen.Volgens zijn collega Jacobs hebben we in onze
tijd meer aan een plichtethiek. Of een dokter een deugdzaam karakter
heeft, interesseert je toch niet op het moment dat je geopereerd moet
worden? Dan wil je toch gewoon dat hij zijn plicht doet en je naar
behoren helpt? Van Tongeren, droogjes: „De vraag is of je plicht
doen volstaat.
Mijn punt is niet
dat we aan
deugdethiek moeten doen en
andere vormen van ethiek moeten laten.
Is de
deugdethiek niet nodeloos ingewikkeld
op dat punt waar het in elke moraal om gaat: een helder onderscheid
maken tussen goed en
kwaad? Hoe weten we nu bijvoorbeeld het verschil
tussen een deugd en een ondeugd? Waarom kun je karaktertrekken als
onverschilligheid, wreedheid en
bedrieglijkheid geen
deugden noemen?
Van Tongeren: „Om een deugdzaam mens te
zijn, moet je in ieder geval
beschikken over de kardinale deugden.
En je kunt mensen met
karaktertrekken als wreedheid
niet matig,
rechtvaardig
of
verstandig
noemen.
Gegeven dat de
deugd in het midden ligt, is
dan een Nederlander die tijdens de Duitse bezetting gematigd niets
deed – niet koos voor het extreem van de nazi’s, maar ook niet
voor het extreem van het verzet – een deugdzaam mens?
Van
Tongeren: „Dit is een
gevaarlijke
misvatting. Ook leerlingen vergissen zich hier vaak. De deugd is niet
alleen een
midden, maar ook een optimum. Dit kan dus niet kloppen. Dat
de deugd een
midden is, betekent niet dat elk midden een
deugd is. In
de deugdethiek gaat het erom onze natuurlijke emoties te
perfectioneren. Daarvan moeten we dus een
midden
bepalen. Tussen
paniek en onbezorgdheid, razernij en onverschilligheid,
dáár ligt de
deugd.
De deugd van de moed ligt niet tussen een
beetje moedig en
heel
erg moedig. Te moedig zijn, is onmogelijk.
Je kunt alleen overmoedig
zijn, roekeloos, en dan ben je
niet moedig meer.
Want dan weet je niet meer wat je doet.
|